Een eigen sporthal

Naarmate zaalkorfbal steeds belangrijker werd ten opzichte van het 3-vakken veldkorfbal werd de roep om een eigen sporthal steeds luider. De trainingsfaciliteiten voor zaalkorfbal waren ook al zeer armoedig. Alleen de selectie kon trainen (1x per week) in een hal waar op schot getraind kon worden, alle overige teams moesten het doen met te lage gymnastiekzalen in scholen en er waren zelfs teams, die alleen trainingsgelegenheid hadden op het ijzige veld. Later wel op gravel met een goede verlichting. De zaalhuur van de schoollokalen was ook een forse post op de begroting met al die teams.

Wedstrijden werden gespeeld in de Oude RAI (nu de locatie van het Okura hotel) op woensdag- en donderdagavonden voor senioren en junioren en op zaterdag voor aspiranten. De laatste avondwedstrijden eindigden pas na 11 uur. Nou ja, douchen hoefde je toch niet, want die waren er niet. De sportvloer bestond uit splinterige houten planken, de hal was onverwarmd en lekte regelmatig en als het vroor was het speelveld soms een glijbaan, maar er waren 6 zaalkorfbalvelden, 4 achter elkaar in de hoofdhal en twee opzij. Op de avonden ontmoette heel korfballend Amsterdam elkaar in de verwarmde, zeer primitieve kantine. De geweldige sfeer daar hebben we nooit herbeleefd. Het hoofdveld werd omgeven door 4 vrij grote tribunes en daar werden voor veel publiek de hoofdklassewedstrijden gespeeld.

Het accent van onze sport werd steeds meer verlegd naar de zaal en Amsterdam had een groot tekort aan zaal sportruimte. Ome Wim de Jong bleef vlijtig verder sparen en zo langzamerhand werd dat nu ook weer, nadat de kas was leeg gegaan voor de clubhuisbouw, een aardig kapitaaltje. Het was echter wel duidelijk, dat dit keer een veel grotere som geld nodig was.

Bovendien bestonden er nog geen geprivatiseerde sporthallen in Amsterdam en daar zou met een communistische wethouder voor Sport Verheij ook wel geen verandering in komen. Voor de gemeente was echter de bouw van een sporthal niet het probleem, maar de exploitatie van de gemeentelijke hallen was al jarenlang zwaar verlieslatend. Zo vonden we elkaar toch, Blauw-Wit kreeg vergunning om te bouwen en een behoorlijk bedrag als subsidie, maar moest de exploitatielasten zelf dragen. 

Ook de NSF bracht geld in en ABN/AMRO wilde wel lenen, indien een sluitende exploitatierekening en een balans (die we nooit hadden gekend) overlegd kon worden. Dit betekende dat een voor 10 jaar gegarandeerd huurcontract met Afd. Onderwijs van de Gemeente Amsterdam moest worden gesloten, dat gratis beheer moest worden opgezet en dat een sportvloer gelegd moest worden, die voor alle partijen acceptabel was. Uiteindelijk bleek er maar één vloer te voldoen en dat was niet de goedkoopste.

De aannemers moesten een open begroting overleggen, waaruit Blauw-Wit  items kon verwijderen, die door eigen zelfwerkzaamheid werden uitgevoerd. Van de uitgenodigde aannemers won Hillen & Roosen de inschrijving, maar nog altijd tegen een prijs, waar we als een berg tegenop keken. Dan maar nog wat meer zelfwerkzaamheid inplannen en de aannemer Hillen & Roosen (bijnaam Halen & Roven) duidelijk maken, dat de term ´meerwerk` niet in ons woordenboek stond.

Dirk Wierenga (de vader van Pieter, Tom en Francis en echtgenoot van de eerder dit jaar overleden Cisca Wierenga red.) werd een soort uitvoerder namens Blauw-Wit en wist een heleboel leden te mobiliseren. Ook belangrijk voor de planning en uitvoering waren Bertus Beemer en Bart Vermeer. Het werd spannend, zouden we uitkomen met geld en zou alles tijdig afkomen? We hadden wel wat tegenslagen, in stromende regen werd gemetseld en we bleken geen voegers voor het interieur te hebben. We huurden de voegers van de aannemer in om op hun vrije zaterdag te komen voegen. Het werd een epos, zoals met het clubhuis, anderhalf jaar na het heiwerk was de hal klaar (in 1985 red.) en hadden we voor ruim FL. 350.000 aan zelfwerkzaamheid geleverd.

De Blauw-Withal in gebruik

Er waren vele leden, die gedurende die anderhalf jaar vrijwel elk weekend –geheel- vrijwillig en zonder betaling hadden gewerkt in het clubhuis. Herman Bruins, daarvoor betaald trainer bij onze club en geen Blauwwitter van origine, hoorde ook bij die bouwploeg. Zo ook, als voorbeeld van de saamhorigheid binnen het Amsterdamse korfbal  Joop Beijdorf bekend AKB (Amsterdamse Korfbalbond) medewerker en lid van zustervereniging Landlust en zo waren er velen  binnen de korfbalwereld.

Die ploeg, ongeveer 20 leden, was een GOUDEN PLOEG. Ik vrees, dat zoiets nu niet meer te realiseren is.

Overgenomen uit het document ‘Blauw-Wit geschiedenis 1958 – 1985‘ door Tom Kassenaar